The Divine Life Society
Afdeling Aalst
Homepage


 

Het ene onophoudelijke streven van de mens is geluk. Hij denkt, spreekt, beweegt, werkt, eet, drinkt, plant zich voort -in het kort, leeft- in de hoop geluk te vinden. Niemand wil lijden.

Het is de begeerte om te ontsnappen aan het lijden die een kind naar de schoot van zijn moeder drijft; het is dezelfde begeerte die bengels bij elkaar brengt en met hun speelgoed doet spelen en zich te buiten doet gaan aan snoep; het is de begeerte naar vreugde die de jongeman plezier doet zoeken in meisjes, voedsel, drinken, gokken en vermaak; het is het zoeken van geluk dat de man drijft naar rijkdom, macht, naam en faam en materieel gemak; deze begeerte zet er hem toe aan steeds nieuwere dingen uit te vinden, die bijdragen tot zijn comfort, en wapens om zijn glorie, macht en rijkdom te vermeerderen. Helaas, het geluk glipt hem door de vingers.

Het monster van Frankenstein
Wat krijgt hij in de plaats? Iedere soort van zingenot verbergt onder zijn fluwelen uiterlijk een bloeddorstige tijger. Lust slorpt zijn energie op. Alcohol tast zijn zenuwen aan. Kunstmatige levenswijzen brengen een aantal ziekten mee. Begeerten spoken door zijn dromen. Ambities verduisteren zijn verstand. Rijkdom brengt rusteloosheid met zich mee. Familie betekent zorgen. De zinnen waarmee hij geluk zoekt, maken hem tot slaaf en onder hun verpletterend gewicht roept de mens luid: "Waar is het geluk?"

  • Zelfs al is hij van deze verlost, zelfs al lacht het lot hem toe, toch sluipt onvermijdelijk de ouderdom naar binnen. De genotcentra die hem tijdens zijn jeugd en mannelijkheid gaande hielden, kwellen hem nu. Terneergeslagen jammert hij: "Waar is het geluk?"

Ha, Gij, Grote Gelijkmaker, Dood, niemand ontsnapt aan uw klauwen. De koning op zijn troon, de dichter in zijn studeerkamer, de schilder in zijn studio, de vrouwenloper in de armen van zijn minnares, de gulzigaard aan tafel, de gokker in het casino, de pretmaker in de club, uw mantel valt over iedereen. Elke dag leggen mensen op deze planeet hun sterfelijk omhulsel af, toch stellen degenen die achterblijven zich voor dat ze nooit zullen sterven; dwaasheid kan niet groter zijn. Naam, faam, vrienden, relaties, rijkdom, macht, positie, niets van dat alles volgt de mens na zijn laatste adem. Zijn handen voelen de voorwerpen niet die hem enkele ogenblikken eerder nauw aan het hart lagen, zijn ogen zien ze niet, zijn oren horen ze niet, zijn tong proeft ze niet, zijn neus ruikt ze niet. Waar is het geluk?

Rijkdom brengt schurken voort. Naam en faam scheppen vijanden. Macht en ambities eindigen in oorlog en onlusten. Zelfzucht veroorzaakt hongersnoden en opstanden. Waar is dan het geluk?

Die vraag bleef onbeantwoord!

Alleen Bhoema is zaligheid
Het ware geluk kan alleen worden gevonden in de Bhoema, het Oneindige. Er is geen plezier in het eindige. Het Oneindige is onsterfelijk, eeuwig. Het eindige is vergankelijk, voorbijgaand.

Dat geluk dat onvergankelijk is, waarvan we niet kunnen worden beroofd, dat ons niet leidt naar of aanleiding geeft tot een zweem van lijden -met andere woorden, Absolute Zaligheid- dat is het ware geluk! Dat is het geluk dat waard is te worden begeerd. Dat is Bhoema.

Die staat waarin men geen ander ziet, geen ander hoort, geen ander voelt, aan geen ander denkt enz., dat is Bhoema! Eenheid is Bhoema. Verscheidenheid is eindig.

Aatman overal
Wie deze transcendente ervaring heeft, ziet het Aatman (Zelf) en het Aatman alleen overal, in hem en ook buiten hem. Het Aatman is een aldoordringende, homogene wezenlijkheid. Het gehele heelal is één massa van bewustzijn. Alle wezens, de gehele mensheid, het plantaardige leven, het dierenrijk en zelfs wat men in de volksmond zielloze voorwerpen noemt, hebben hun wortel in Bewustzijn. Dat is het Aatman. Bhoema is de rechtstreekse subjectieve ervaring van dit oneindige. Zaligheid, echt, eeuwig, oneindig geluk kan alleen worden gevonden in dit besef van eenheid.

Ik ben angstloos
Wie zijn eigen Aatman in alle wezens ziet en alle wezens in zijn eigen Aatman wordt vrij van angst. Hij wordt niet misleid door de zintuiglijke voorwerpen. Zorgen smelten in zijn zonnige kijk op de zaligheid. Hij is van niets bang en evenmin is iemand bang van hem. Zaligheid vult zijn hele wezen. En deze zaligheid is besmettelijk: al wie met hem in contact komt, wordt met deze zaligheid ingespoten. Niet alleen heeft hij geen vijanden in het heelal, maar zelfs erkende dwazen geven hun vijandigheid op in zijn aanwezigheid. Zijn hart gaat uit naar één en allen, bewegend en niet-bewegend. Hij ziet de eenheid in de verscheidenheid.

Tijd en ruimte buigen voor hem en trekken zich terug. Hij leeft in het Ene Grote Heden. Er een verleden noch een toekomst voor hem. Er is noch een "hier" noch een "daar". Vóór zijn innerlijk oog ligt het grote panorama van de drie periodes van de tijd uitgespreid -een Kosmische Visie. Hij ziet niets anders dan zuiver Bewustzijn.

In de huilende baby, de spelende knaap, in de onstuimige jonge man, de verwarde grote mens en de ontgoochelde bejaarde ziet hij hetzelfde Aatman. Neen, zelfs de dood is niet het einde.

Het is slechts een andere schijnbare verandering. Het leven gaat hierna door. De mens slaapt in een omhulsel en ontwaakt na een korte tijd in een ander omhulsel. De dood verloor zijn verschrikking voor hem. Hij verwierf het onmogelijke. Hij ontsnapte aan de greep van de dood zelf.

Ik ben zaligheid
Hij verwierf de kennis van het Aatman. Hij ontkrachtte de valse opvatting dat geluk komt van zintuiglijke voorwerpen, de verkeerde vereenzelviging van het ongeboren Aatman met het lichaam en de geest verdween.

Hij bezit Dat waardoor de mens niet langer iets begeert. Hij is volstrekt begeerteloos, want er is niets dat door hem moet worden verworven. Hij is vol van de onuitspreekbare zaligheid, die voortkomt uit de verwerkelijking van het Zelf.

Kijk naar binnen
De zinnen werden geschapen met een naar buiten gaande neiging naar het objectieve heelal toe. Deze veruiterlijking versnippert de stralen van de geest, verzwakt het intellect en verblindt het oog van intuïtief inzicht. Eenheid wordt ten onrechte voorgesteld als verscheidenheid, het onware schijnt waar te zijn, pijn wordt ervaren als plezier en de schaduw wordt aantrekkelijker dan het ding zelf. Dit is het pad van preyas (het aangename), dat door de dwaas wordt gevolgd.

Een zeldzame held evenwel, die begeert het innerlijke Aatman te zien, keert zijn blik naar binnen. Hij trekt de stralen van de geest terug, de zinnen worden teruggetrokken zoals een schildpad haar ledematen terugtrekt in haar schelp. De mentale veranderingen worden gestopt. Boeddhi (het intellect) wordt ertoe aangezet zich over te geven aan de voeten van het Aatman. Het ego wordt geledigd zodat zijn gehele wezen kan worden gevuld met het licht van het Zelf! Dit is het pad van shreyas (het juiste) dat door de wijze mens wordt gevolgd.

  • Vanbinnen schittert het stralende Aatman met de luister van miljoenen zonnen. De zon, de maan, de sterren en alles dat begiftigd is met licht schittert met een aan dit Aatman ontleende helderheid. De ziener ziet dat de zinnen geen onafhankelijke kracht van zichzelf bezitten. Het Aatman is het Oog van het oog, het Oor van de oren, de Geest van de geesten -het innerlijke Zelf! Plezier ligt niet in de voorwerpen noch in de zinnen, maar ligt in het eigen Zelf, maar het wordt ten onrechte toegeschreven aan de voorwerpen.

Waarlijk niet ter wille van dit alles is alles dierbaar, maar voor de liefde van het eigen Zelf zijn alle werelden dierbaar! Dit Aatman moet worden waargenomen, men moet horen over dit Aatman, men moet denken aan en mediteren over dit innerlijke Aatman! Want in Dat ligt de zaligheid.

Hem die aldus verwerkelijkt dat dit Aatman de aldoordringende wezenlijkheid van alles hier is, behoort de eeuwige zaligheid; niemand anders. Hij ontdekte de bron van de onvergankelijke zaligheid in zijn eigen innerlijke Zelf. Eeuwige zaligheid is vanbinnen en voordien verkwiste hij zijn leven door ze tevergeefs te zoeken in de uiterlijke wereld. Hij was niet wijzer dan het muskushert dat ronddoolt en zijn energie verspilt in het zoeken van de bron van de muskusgeur, die de hele tijd in hemzelf ligt.

Daarom moet iemand die de nectar van onsterfelijkheid wenst te proeven het volgende in toepassing brengen:
"Keer de geest naar binnen, trek de zintuigen terug,
Stil de geest, scherp het intellect.
Zing OM met gevoel, mediteer over Aatman."
(uit Song of Immortality; zie onze CD1, lied 19)

Hij ziet het Aatman in zichzelf. Hij ziet alles in zichzelf. Hij ontdekt dat het Aatman het gehele heelal doordringt en het als het ware omhult. Al is het Aatman één in wezen, toch nam het deze vorm van verscheidenheid aan, zoals waarlijk de lucht en het vuur, die, al zijn ze één, toch de vorm van de voorwerpen aannemen, zoals waarlijk de zon die schittert als het oog zelf van de gehele wereld niet wordt beïnvloed door de tekortkomingen van de voorwerpen.

Het Aatman is akarta, niet-doener. Het is abhokta, niet-genieter. Verwerkelijking van deze waarheid stelt de mens in staat samsaara (zintuiglijk heelal) of de cyclus van geboorte en dood te overstijgen. De wijze die deze waarheid verwerkelijkt geniet eeuwige gelukzaligheid, niemand anders. Hem behoren onsterfelijkheid en eeuwige zaligheid.

Genade
Deze Aatmische kennis wordt niet verworven door geleerdheid, door veel te luisteren naar de Schriften, noch door een scherp intellect. Dit Aatman openbaart zich aan wie het kiest. Zonder zijn genade is de mens niet in staat zelfs maar een vinger op te heffen. Volledige zelfovergave aan de Heer die aanwezig is in de innerlijke kwartieren van het hart is nodig. Alle saadhanaas (spirituele oefeningen) mikken op datzelfde ene doel, de uitschakeling van het ego. Zolang het ego het hoofd opsteekt, is vooruitgang in saadhanaa onmogelijk. Godverwerkelijking of Zelfverwerkelijking is onmogelijk zolang het laatste spoor van ego niet volledig werd uitgewist. Shrie Krishna's fluit verzinnebeeldt deze waarheid: ledig jezelf, Ik zal je vullen.

Wanneer het ego vernietigd is, wordt de leegte die aldus werd geschapen spoedig gevuld door de genade van de Heer, die vloeit in overvloed. Slechts door de ontvanger van de genade van de Heer kan dit Aatman worden verwerkelijkt. Dat is de nadrukkelijke verklaring van de Oepanishads.